De Chinese vechtkunsten

 

Wushu of Kung Fu?

Wushu en Kung Fu zijn de twee meest gebruikte benamingen voor het omschrijven van de Chinese vechtkunsten. Van deze twee benamingen is echter alleen Wushu correct. Het is immers het Mandarijnen woord voor Oorlog Kunst. De term Wushu wordt dan ook in heel China als officiële benaming gebruikt.

Kung Fu (Gong Fu) is een term die oorspronkelijk vooral in de Zuid-Chinese provincie Guangdong werd gebruikt. In feite heeft deze term geen directe relatie met de vechtkunsten. Letterlijk vertaald betekent Kung Fu immers vaardigheid. Wanneer iemand erg bedreven is een bepaalde discipline, zegt men dat hij of zij hierin Kung Fu heeft. Zo heeft een goede kok Kung Fu in koken, een bedreven ruiter in paardrijden, enz. Ondanks deze algemene betekenis, evolueerde de term naar een synoniem voor de Chinese vechtkunsten. Aangezien het vooral bewoners van Guangdong waren die China als eerste verlieten en emigreerden naar andere landen, werd het gebruik van de benaming Kung fu voor de Chinese vechtkunsten populair in het westen. Weinig westerlingen weten dan ook wat het Wushu eigenlijk sinds lang inneemt in de Chinese samenleving.

Een andere term die gebruikt word voor de, met name traditionele, vechtkunsten is Guo Shu hetgeen Nationale Kunst betekent. Ook Quan Fa (Vuist Methode) is een veel gehoorde term, deze term word opvallend vaak gebruikt voor vechtkunsten uit de provincie Fujian, waar het als Kuntao wordt uitgesproken. In Japan worden dit uitgesproken als Kempo (Kenpo).

Vaak wordt beweerd dat Wushu rond de 6de eeuw n.Chr… ontstond binnen de muren van het Boeddhistische Shaolin klooster in de Chinese provincie Henan als een manier om de gezondheid en de veiligheid van de monniken te verbeteren. Deze versie wordt evenwel door de Chinese geschiedschrijvers tegengesproken. In feite ontstonden de eerste
Wushuvormen reeds in de primitieve Chinese samenleving. Om te kunnen overleven, gebruikte de primitieve mens houten knuppels en stenen waardoor hij zich niet alleen kon verdedigen tegen wilde dieren, maar waar hij ook mee op jacht kon gaan.

Tijdens de Shang dynastie (17de – 11de eeuw v.Chr..) ontwikkelde men diverse oefeningen en dansvormen, met en zonder wapens, ter voorbereiding van dreigende oorlogen en ter verbetering van de gezondheid.

Ten tijde van de Yin- en Zhou- dynastieën (1200 – 771) v.Chr..) ontstonden bronzen wapens, zoals dolk, bijl en speer. Wedstrijden werden georganiseerd om de vaardigheid met deze wapens te kunnen meten en vergelijken. In die periode werd Wushu ook een onderdeel van de vorming en opleiding van de adel en andere vooraanstaanden. Zij leerden Wuxiang; een soort dans waarbij men met een bijl, speer of schild een aantal technieken uitvoert. Het bracht hen niet enkel militaire vaardigheden bij. Men meende ook dat het hun voorkomen en gedrag ten goede kwam. Op deze wijze ontstond een vorm van lichamelijke opvoeding.

Later, bij het gebruik van ijzeren voorwerpen, werden talrijke nieuwe wapens vervaardigd (Lente en Herfst periode 770 – 476 v.Chr..). Wushu werd dan ook verder ontwikkeld en als gevolg van de talrijke wedstrijden en ontmoetingen tussen beoefenaars ontstonden er steeds meer complexe gewapende en ongewapende technieken. Hieruit ontwikkelden zich bijgevolg verschillende Wushu stijlen en scholen, elk met hun eigen karakteristieken en specifieke technieken.

Tijdens de Ming en Qing dynastieën (1373 – 1644 en 1644 – 1911 n.Chr..) kende Wushu wellicht zijn belangrijkste ontwikkeling. De meeste van de nu bestaande Wushu stijlen kregen in die periode vaste vorm. Door de eeuwen heen waren er ook perioden waarin het verboden was Wushu te beoefenen. Maar ook toen kende Wushu een verdere ontwikkeling, namelijk via de diverse verboden ondergrondse genootschappen. Vaak waren deze geheime organisaties ook revolutionaire groeperingen die poogden de toenmalige heersers omver te werpen. De meeste van deze genootschappen hadden een religieuze basis, zoals de Witte Lotus sekte die direct afstamt van een 12de eeuwse
Boeddhistische sekte. Leden van de Witte Lotus kwamen aan het eind van de 18de eeuw in opstand tegen de buitenlandse overheersing door de Mantsjoerijse Qing dynastie. Hoewel de opstand de kop werd ingedrukt, werden de Witte Lotus ideeën overgenomen door de Boksersrebellen van 1899 – 1901 tijdens de Bokseropstand tegen de westerse
gezantschappen in China. De Chinese naam van dit genootschap, waarvan de leden bekend stonden om hun vaardigheid in het Wushu, was ‘Yihequan’. Vrij vertaald betekent dit ‘Eensgezinde Vuisten’, wat westerlingen ertoe bracht devolgelingen ‘Boksers’ te noemen.

Wushu en het buitenland

Er is weinig bekend over het moment waarop Wushu voor het eerst buiten China werd beoefend. Wel staat vast dat Wushu aan de basis lag van bijna alle oosterse vechtsporten zoals we die vandaag kennen. Zo wordt algemeen aanvaard dat de meeste vechtsporten die in Japan en Korea werden ontwikkeld in feite afgeleid worden van Wushu.

Deze disciplines ondergingen buiten China evenwel dusdanige veranderingen, dat we in hier moeilijk kunnen spreken over voorbeelden van Wushu beoefening buiten China.

Diverse auteurs beschouwen de Franse Jezuïetenpriester Jean Joseph Marie Amoit (1718-1793) als eerste westerling die over Wushu schrijft. Deze missionaris die geruime tijd aan het keizerlijke hof in China verbleef, schreef al zijn bevindingen over de Chinese cultuur neer. In zijn werken wordt Wushu Cong Fou genoemd. In ‘Notice du Cong Fou dez bonzes Tao Ssé’ (1779) beschrijft deze Jezuïetenmissionaris Cong Fou als ‘de kunst van fysieke oefening die gebruikt worden om fysieke oefeningen die gebruikt worden om ziekten te genezen’. Het bestond volgens hem uit drie delen:

1ste de kennis van de diverse lichaamshoudingen;
2de de kennis om van de ene houding naar de andere over te gaan en
3de te weten hoe in en uit te ademen tijdens deze oefeningen.

In zijn boek ‘Abrg chronologique de l’histoire universelle de l’empire chinois’ uit circa 1780, schrijft Amiot over het uitvoeren van oude militaire oefeningen welke zeer heilzaam waren voor het in conditie houden van geest en lichaam: ‘tijdens de heerschappij van keizer Kang Xi (noot:1662 – 1722) was de lucht voortdurend regenachtig en ongezond, ziekte
heerste alom. De keizer beval zijn onderdanen om elke dag militaire oefeningen te doen … om aldus zij die ziek waren te genezen en zij die gezond waren hun goede conditie te bewaren’ (vertaling van citaat uit Williams 1975).

Volgens een zekere N. Dally kreed het werk van Amiot evenwel te weinig aandacht vanwege de Europeanen. In zijn boek ‘in siologie au science du mouvement’ (1857) gaf deze auteur dan ook een gedetailleerd overzicht van de meest belangrijke
bevindingen van Amiot. Hij nam bijna volledig de beschrijving van de diverse oefeningen opnieuw over. Dally stelde dat het accent in Cong Fou lag de therapeutische eigenschappen van de oefeningen. De Europese gymnastiek van die periode was bijna volledig gebaseerd op het in stand houden van de fysieke conditie. Hij vond het dan ook jammer dat men niet meer interesse had voor de bevindingen van Amiot.

Bovendien was hij van mening dat de theorie achter ‘Cong Fou’, namelijk het nastreven van evenwicht tussen de tegengestelde krachten van ‘Yin’ en ‘Yang’, ook gebruikt werd in de leer van het Zweedse gymnastieksysteem. Verder is in zijn werk ook sprake van ‘Tay Ki’, welke naar alle waarschijnlijkheid refereert naar Tai Ji Quan. Het is interessant
om vast te stellen dat de beschrijving van ‘Cong Fou’ bijna volledig gericht is op een verbetering van de fysieke en mentale conditie. Er wordt geen verwijzing gemaakt naar de aspecten van zelfverdediging.

Zoals al vermeld, is het moeilijk om vast te stellen wanneer voor het eerst Wushu daadwerkelijk buiten China beoefend werd. Men mag er evenwel van uitgaan dat er telkens, wanneer zich ergens in de wereld Chinese immigranten gingen vestigingen, er ook sprake kan zijn van een beoefening van Wushu buiten China. Wat het westen betrof, zag men in Noord Amerika één van de belangrijkste immigratiestromen van Chinezen tussen 1848 en 1900. Duizenden Chinezen werden te werkgesteld in de mijnen en bouwden mee aan de transcontinentale spoorweg. Men mag dan ook veronderstellen dat in deze grote Chinese overzeese gemeenschap het Wushu beoefend werd. Het duurde echter lang voor niet-Chinezen in aanraking kwamen met Wushu. In de jaren zestig begonnen sommige Chinese leraars ook les te geven aan westerlingen. Later, in de helft van de zeventig, met de komst van de vele ‘Kung Fu films’ uit Hong Kong ontstond zelfs een ware rage. Zoals bij vele trends, verdween ook deze Kung Fu rage even snel als deze gekomen was. Hierbij liet ze echter talrijke vraagtekens en negatieve vooroordelen achter bij vele westerlingen.

Nochtans was op een meer structureel niveau vanuit China als vroeg een aanvang genomen met de internationale bekendmaking van het Wushu. Zo werden reeds tijdens de XIde Olympische Spelen van Berlijn in 1936 door een groep van negen Chinese Wushu atleten diverse demonstraties gegeven in Taijiquan, Shaolinquan en meerdere traditionele wapens.

De belangrijke ontwikkelingen die zich nadien voorden in China (de oprichting van de oprichting van de Volksrepubliek in 1949), waren er evenwel de oorzaak van dat deze pogingen om Wushu meer internationale bekendheid te geven, werden stopgezet.

Het duurde tot de helft van de jaren zeventig voor er vanuit China officieel Wushu atleten, waaronder Li Lianjie, naar het westen werden gestuurd om demonstraties te geven. Vanaf de jaren tachtig kwam, mede als gevolg van de ‘open deur politiek’ van China, alles in een stroomversnelling terecht. Nu willen de Chinezen zelfs dat Wushu graag zouden zien als een Olympische demonstratiesport. Of het ooit zover zal komen, is moeilijk te voorspellen

Wushu en Karate

Het Japanse karate zoals het nu bekend is, is afkomstig van het eiland Okinawa. Zijn ontwikkeling stond vrijwel los van de andere vechtkunsten die in Japan ontwikkeld zijn zoals judo, aikido en jodo.
Algemeen wordt aangenomen dat de eerste geregistreerde karategebeurtenis, of ‘tode’ zoals het toen bekend stond, plaatsvond eind 18de of begin 19de eeuw, toen een Chinees genaamd Kusanku (ook wel Ku Shanku of Koso Kun) zijn Chinese boks- en worstelvaardigheden aan een opgetogen publiek toonde.

Tode (ook to-te of tuti, letterlijk; Chinese hand) kan in de betekenis van ‘Chinees boksen’ opgevat worden. Algemeen gesproken kan men zeggen dat de introductie van tode (d.w.z.karate) op Okinawa bewerkstelligd werd door Okinnawanen die Wushu in China bestudeerden, of door Chinezen, zoals Kusanku, die dit op Okinawa onderwezen. Tode kwam als karate bekend te staan in de 1ste helfst van de twintigste eeuw. Hoewel de introductie sinds haar debuut een voortgaand proces is geweest, is het meeste van wat vandaag de dag aan karate onderricht wordt, in tegenstelling tot wat algemeen aangenomen wordt, terug te voeren op de Zuid-Chinese Wushu stijlen, voornamelijk uit de streek Fuzhou. Dit werd op Okinama geïntroduceerd tussen 1850 en 1950, met als hoogtepunt het einde van de 19de eeuw. De vele verschillende (karate) stijlen (=ryu) kregen hun naam tijdens de 2e wereld oorlog, toen om geld verlegen zittende Okinawanen zich de marktwaarden van karate realiseerden en een reeks bouwvallige privé-gymzaaltjes openden. Gedurende de Vietnamese oorlog werd Okinawa een belangrijke Amerikaanse bevoorradingsbasis en werd karate steeds populairder onder de soldaten, waarvan enkele hun stijlen in de Verenigde Staten en elders introduceerden. Later, toen de Okinawanen zelf naar het buitenland gingen om les te geven, nam de populariteit van het Okinawa karate wereldwijd toe. De meeste karateleraren op Okinawa vinden het Chinese Wushu te zacht en te vloeiend, terwijl op Okinawa zelf verschillende Chinese Wushu stijlen zijn geïntroduceerd, aangepast en onderwezen als karate. Vrijwel alle stichters van de nu bekende karatestijlen hebben in ieder geval Wushu van één of meerdere Chinezen, al dan niet in China zelf geleerd.

Zoals bijvoorbeeld de bekende karateleraar, en stichter van het Goju-ryu karate, Miyagi. Hij heeft in Japan les gehad in wushu van een Chinese theehandelaar Wu Guan Kui genaamd (Go Gen Ki in het Japans). Er zijn foto’s dat deze man op Okinawa een wushu-stijl Baihe Quan onderwijst. In de jaren 20 van deze eeuw is Miyagi enkele keren naar China geweest, waar hij rondreisde en verschillende vechtkunsten, w.o. Bagua Zhang, bestudeerde. Het schijnt dat hij ook Qigong bestudeerde op het Jingwu Tiyuhui (Ching Wu Institute) in Shanghai. De opwarmingsoefeningen in het Goju-ryu vertonen gelijkenissen met het Baduanjin, welke een klassieke qigong oefening is. Goju-ryu heeft verder invloeden van een Chinese stijl Wuzu Quan.

In veel gevallen wordt gerefereerd aan (een) het Shaolinklooster in Fujian en de monniken daarvan, in andere gevallen komen de contacten tot stand voortvloeiend uit handelscontacten met China. Veel Japanners zijn actief in China op zoek geweest naar leraren, met name in de provincie Fuzhou. Soms emigreerden Chinezen naar Okinawa en namen het Wushu van hun familie mee en verspreide deze stijl op het eiland, en soms spoelden de Chinezen aan op het strand van Okinawa!

Elke stijl heeft zijn eigen verhalen (en legenden) over hoe de stichters van de stijl het Chinese Wushu leerden. Ook dragen nog veel stijlen de sporen uit China mee in hun naam; de Shorin(ji) stijlen en hun substijlen. Shorin(ji) is de Japanse uitspraak van Shaolin(si). Vaak gaven de stichters van de stijlen deze naam aan de stijl vanwege de historische connecies tussen karate en de Shaolinklooster(s) in China.

Mas Oyama

Ook de overbekende karatemeester Oyama leerde de Chinese gevechtskunsten. Geboren in Zuid-Korea werd hij naar Zuid China gestuurd. Daar leerde hij (Zuid) Chinese gevechtskunsten (Kempo in dit geval). Hij trainde dit 4 jaren lang. Terug in Korea bestudeerde hij ook het Koreaanse Kempo (Dat is wezen ook gestoeld is op de Chinese gevechtskunst). Later bestudeerde hij ook het Okinawa karate (Hetgeen ook weer gebaseerd is op de Chinese vechtkunsten). Hieruit kwam zijn eigen stijl voort: deze is dus voor een belangrijk deel gebaseerd op de Chinese gevechtskunsten!

Wushu en Judo en Jiu Jitsu

Het huidige Judo stamt af van het Jiu Jitsu van het oude Japan. De techniek van het Jiu Jitsu (ook wel geschreven als Ju Jutsu) is grondig onderzocht en aangepast door Prof. Jigoro Kano. In 1882 stichtte hij het moderne Judo. In Japan was het Jiu Jitsu in de loop van vele jaren bekend onder verschillende benamingen, zoals Yawara, Taijitsu, Waijitsu, Kumiuchie, Kogusoku, Kempo etc. Men kan wel als een vaststaand feit aannemen dat het Jiu Jitsu van Chinese oorsprong is. Hierover bestaan verschillende legenden, waarvan ik twee van de meest bekende opteken.

Omstreeks 1690 studeerden een Japanse arts, Akijama genaamd, anatomie in Beijing, daar de Chinezen op wetenschappelijk gebied de Japanners ver vooruit waren. Toen hij een reis door Manchurije, maakte hij kennis met een godsdienstige sekte, bij welke gelegenheid hij een soort tweegevecht zag uitvoeren. Om zich deze gevechtsmethode eigen te maken liet hij zich opnemen in deze sekte, hetgeen hem zeer veel moeite koste, daar het slechts de allerhoogsten van dit Genootschap toegestaan was, zich in deze gevechtsmethode te bekwamen. (Helaas wordt niet vermeld welke stijl dit
was.)

Teruggekomen in Japan wilde hij de verschillende verzamelde grepen van deze methode, die volkomen berustte op anatomische kennis van het lichaam, demonstreren. Deze demonstratie werd min of meer een teleurstelling, daar men het nut van deze gevechtsmethode niet inzag. Dit kwam doordat hij de grepen wel kon toepassen op een tegenstander, doch niet in staat bleek te zijn zich afdoende te verdedigen als diezelfde grepen op hem toegepast werden. Jarenlang sloot hij zich op in eenzaamheid in de omgeving van Tenmangu Shrine in Dazaifu op het eiland Kyushi.

Toen hij op een winterdag in zijn tempel naar buiten keek, viel zijn oog op twee bomen in de tuin, een kersenboom en een wilgenboom, welker takken zwaar met sneeuw beladen waren. De sterke takken van de kersenboom konden naar verloop van tijd de zware sneeuwlast niet meer dragen en braken door. De veel zwakkere takken van de wilgenboom, die ook onder hun last te leiden hadden, bogen echter door tot op de grond, de sneeuw viel eraf en de takken richtten zich op. Terwijl Akyjama dit schouwspel gadesloeg, schoot hem deze gedachte door het hoofd: “Meegeven om te overwinnen”. Toen opeens wist hi ook de oplossing van het probleem, dat hem jarenlang had beziggehouden. Door aanvankelijk mee te geven bleek hij in staat te zijn zich uit de moeilijkste grepen los te maken, Na deze ontdekking was het hem mogelijk geworden om Jiu Jitsu, hetgeen zachte kunst betekent, te gaan verspreiden.

De tweede legende die op en Chinese oorsprong duidt, is de volgende:

In Tokoi leefde een Chinees Chin Gembin (Japanse naam?) die aan drie Samoerai’s Isome, Minra en Fukues vertelde, dat er een gevechtsmethode bestond in China, waarbij het mogelijk zou zijn zelfs een gewapende tegenstander te overwinnen. De drie Japanners gingen op reis naar China, om te ontdekken of Chin Gembin de waarheid had gesproken en inderdaad vonden zij het Jiu Jitsu. Teruggekeerd in Japan zouden deze drie Samoerai’s het Jiu Jitsu verder verspreid hebben. Welke van deze legenden dan ook op waarheid berust, als vaststaand feit kan worden aangenomen dat Dr. Akijama de grote stoot tot de ontwikkeling van het Jiu Jitsu in Japan heeft gegeven.

Vechtkunsten nu

Ook in het begin van deze eeuw ontwikkelde Wushu zich verder. Zo werd in de helft van de jaren twintig in China een centraal Wushu instituut opgericht, met onderafdelingen in een aantal provincies en steden. Vanaf 1932 werd jaarlijks zelfs een nationale Wushu wedstrijd ingericht.

Een belangrijke fase in de ontwikkeling van het hedendaagse Wushu doet zich voor aan het einde van de jaren veertig wanneer de communisten na een burgeroorlog de macht in handen krijgen in China. Zij verdrijven de nationalisten, die een onderkomen vinden op het toenmalige eiland Formosa (nu Taiwan). Ook vele Wushu meesters ontvluchten het
vasteland en zoeken er een toevlucht. Zowel in Taiwan, als in Hong Kong, wordt Wushu vanaf dat moment op dezelfde (ongewijzigde) manier beoefend. In de, in 1949 opgerichte, Volksrepubliek China daarentegen ondergaat Wushu vanaf dat moment belangrijke veranderingen.

De communistische leiders waren immers van mening dat de oude manier van beoefening een te militaristisch karakter had en dat het gebruik van traditionele wapens vanuit doeltreffendheid tijdens het gevecht in moderne tijden achterhaald was.

Toch zag men omwille van de grote culturele en gezondheidsbevorderende waarde, het belang in van een blijvende promotie en ontwikkeling van Wushu in de Chinese samenleving. In het begin van de jaren vijftig werd de ‘State Physical Culture and Sports commission’ in het leven geroepen. Een van de taken van deze commissie was het bevorderen van de massasportbeoefening in China. Voor de ontwikkeling van Wushu betekende dit het begin van een nieuwe (sportievere) vorm van beoefening. De meest bekende Wushu experts uit heel China werden samengebracht en hielpen mee met het ontwerpen van deze aangepaste verschijningsvorm.

De meest populaire traditionele systemen en technieken die in het vaste land overgebleven zijn werden geselecteerd. Deze bewegingen werden dan gecombineerd met een aantal nieuwe technieken in zogenaamde Wushu standaardvormen. Het accent lag niet langer op de zuivere vechtwaarde, maar kreeg een ruimere betekenis waarbij ook sportieve en esthetische elementen een belangrijke plaats kregen. De bedoeling van deze aanpassing was in hoofdzaak om Wushu populairder te kunnen maken en hierdoor meer beoefenaars te kunnen aantrekken. Het nieuwe Wushu was een feit.

Wushu wordt vandaag de dag massaal in China beoefend. Een groot aantal publieke en privé-scholen biedt iedereen mogelijkheden zich hierin te bekwamen. ‘s Ochtends ziet men vaak mensen, alleen of in een groep, het Wushu beoefenen op openbare plaatsen zoals parken en pleinen. Reeds vanaf de basisschool wordt de Chinese jeugd ingewijd in een aantal Wushu basisbewegingen. Wie veel interesse voor deze sport toont, kan eventueel deel uitmaken van het schoolteam. De meer getallen kunnen doorverwezen worden naar gespecialiseerde sportscholen, waar men dagelijks drie tot vier uur kan oefenen. Doch volgens de Chinese autoriteiten blijft het leren op school in dit stadium nog steeds de meeste aandacht krijgen. Voor de oudere studenten bestaan er opleidingsinstituten voor lichamelijke opvoeding, waar men na vier jaar het diploma van trainer halen. Eveneens kan men, zoals velen doen, een privéleraar nemen waarbij er dan geoefend wordt op
openbare plaatsen. Vele jonge amateurs dromen van een plaats in een professioneel team. Toch weten slechts enkelen het zover te brengen.

Hoewel moeilijk beweerd kan worden dat Wushu een zuivere competitiesport is, vele Chinezen beoefenen het immer alleen als vrijetijdssport of om gezondheidsredenen, worden er in China ook veelvuldig Wushu wedstrijden georganiseerd. Al vroeg bestonden er Wushu competities, waarbij twee tegenstanders in een rechtstreekse confrontatie konden uitmaken wie van hen de betere was. In de beginperiode van de Chinese Volksrepubliek was het vooral de ‘State Physical Culture and sports Commission’ die Wushu meer ging afstemmen op de communistische idealen. Binnen dit kader waren
wedstrijden met een directe confrontatie tussen tegenstanders niet meer welkom.

Wushu demonstratie in het Komptar complex te Penang, Malaysia.

Gelijklopend met de inhoudelijke veranderingen die het Wushu op het vasteland in die periode onderging, werd ook de organisatievorm van Wushu wedstrijden aangepakt. Deze evolueerde naar een vorm van individuele demonstratie, waarbij alle deelnemers op basis van scores met elkaar worden vergeleken.

Dit systeem kan het best vergelijken worden met de organisatievorm van een wedstrijd Olympische gymnastiek of kunstrijschaatsen, waarbij meerdere juryleden bepaalde aspecten van de uitvoering, zoals o.a. kracht, ritme en snelheid, beoordelen aan de hand van scores.

Sinds 1960 worden er volgens dit principe in China regelmatig op verschillend niveau wedstrijden georganiseerd (nationaal, provinciaal, lokaal). De deelnemers kunnen dan uitkomen in diverse onderdelen, naargelang de stijl die men beoefent. Er zijn naast de individuele ongewapende en gewapende stijloefeningen, ook de (vooraf ingestudeerde) twee- of driepersoonsgevechten en de groepsuitvoeringen.

Vanaf de jaren tachtig worden er ook internationale Wushuwedstrijden georganiseerd. Deze verschillen deels van wedstrijden die in China worden ingericht. Tijdens internationale wedstrijden worden immers minder categorieën, aangezien er in sommige onderdelen nog te weinig niet Chinese deelnemers zouden voorkomen.

Wushu in Nederland: Fei Bao xian

Maar om iedereen tevreden te stellen, werd een demonstratiecategorie opgenomen, waarin alle vormen die buiten de bestaande onderdelen vallen, kunnen worden ondergebracht. Naarmate de internationale populariteit van Wushu toeneemt zullen ook deze verschillen verdwijnen. Momenteel kan men gerust stellen dat het niveau van de Chinese atleten hoger ligt dan van atleten uit andere landen. Hoewel deze verschillen steeds kleiner worden, blijven tijdens de internationale ontmoetingen de Chinese deelnemers de meeste prijzen in de wacht slepen.

Op het einde van de jaren tachtig werd om die reden dan ook begonnen met het samenstellen van verplichte wedstrijdvormen die door alle deelnemers moeten worden uitgevoerd. Voordien konden atleten hun eigen vormen samenstellen, op voorwaarde dat de noodzakelijke technieken hierin voorkwamen. Het verschil in moeilijkheidsgraad van
de uitgevoerde maakte het zeer moeilijk voor niet-Chinese deelnemers om op gelijke hoogte te komen met de Chinezen. Door het invoeren van opgelegde oefeningen, die slechts een beperkte moeilijkheidsgraad hebben, kan men het niveauverschil enigszins verkleinen.

Sanshou in China

Sinds de helft van de jaren tachtig heeft zich nog een andere ontwikkeling voorgedaan op het vlak van Wushu competities. Mede door een soepeler beleid op internationaal niveau is de druk groter geworden om opnieuw Wushu wedstrijden met rechtstreekse confrontatie toe te laten in China. Bovendien beklaagden vele traditionele meesters zich er, terecht, over dat Wushu steeds verder afdreef van de oorspronkelijke zelfverdedigingsgedachte in de richting van een acrobatische dansachtige sport. Dit heeft geleid tot een heropleving van het vrije Wushu gevecht. In China is deze vorm bekend onder de benamingen ‘Sanshou’, ‘Sanda’ of ‘Leitai’.

In vergelijking met het vrije gevecht van ander gelijksoortige oosterse vechtsporten (o.a. Karate. Taekwondo, Thais boksen), onderscheidt het Sanshou zich vooral op twee punten. Ten eerste vindt een Sanshou gevecht plaats op een verhoogd platvorm. Is men in staat de tegenstander hieraf te werpen, dan kan men punten winnen, (of in sommige
gevallen zelfs de ronde). Een aantal technieken is er dan ook specifiek op gericht de tegenstander van het platform af te werpen of te duwen. Dit zou refereren naar het verleden waar vaak gevechten plaatsvonden op een berg, waarbij de verliezer meestal in een afgrond terecht kwam.

Een tweede belangrijk punt waarin het Sanshou zich onderscheidt van andere oosterse vechtsporten, is het gebruik van de grote variatie worpen en beenvegen. Daarnaast kent het Sanshou nog een grote variatie aan hand- en beentechnieken.

In 1988 vonden in Senzhen (China) de eerste internationale Sanshou wedstrijden plaats. Deze werden volledig beheerst door de Chinese atleten. Enkel in die gewichtscatagorieën waar geen Chinezen aantraden, konden andere nationaliteiten strijden voor de hoogste eer.

Traditionele vechtkunst nu

Vergeleken met vroeger is er veel veranderd op het gebied van de vechtkunsten. Het heeft vandaag de dag vele toepassingsmogelijkheden. De belangrijkste daarvan zijn het trainen van het lichaam het en het op peil houden van de gezondheid. Alhoewel vele andere sporten hetzelfde doel dienen, gaan de Chinese vechtkunsten verder. Het is een product van duizenden jaren van ervaring, en de theorieën en filosofieën gaan veel dieper. Net als westerse klassieke muziek; hoe meer je zoekt, hoe dieper het gaat. Een andere toepassing van de Chinese vechtkunsten is zelfontwikkeling. Dit komt doordat de training niet alleen fysiek is. Om hogere niveaus te bereiken is het belangrijk dat je jezelf overwint. Een van de belangrijkste redenen dat ouders hun kinderen naar een vechtkunstschool
sturen is om zelfdiscipline te leren. Door de training leren de kinderen, verantwoordelijkheid, geduld, doorzettingsvermogen, respect voor de cultuur en traditie, en het belangrijkste van allemaal is het ontwikkelen van de wilskracht, wat essentieel is voor het bereiken van elk doel.

Een andere reden dat de mensen de vechtkunsten bestuderen is dat zij zoeken naar de betekenis van het leven. De vechtkunsten zijn diepzinnig als klassieke muziek en kunst, doordat zij allebei zijn ontwikkeld uit een enorme opeenstapeling van menselijke ervaring. Een ieder die zich in een van deze dingen verdiept, zal hierdoor een rust in zich vinden waardoor hij/zij de mogelijkheid krijgt om de gebeurtenissen in het leven te analyseren.

Maar toen de vechtkunsten naar het westen werden geëxporteerd gingen er dingen verloren, doordat veel dingen traditioneel geheim werden gehouden, een moderne levenswijze, een andere culturele achtergrond. Hierdoor kwam er een scheiding tussen de interne en externe aspecten van de vechtkunsten. Hierdoor is de training incompleet geworden. Vele westerlingen hebben alleen de fysieke, externe aspecten van de vechtkunsten geleerd, en gebruiken het alleen maar om geld te verdienen. Veel mensen zien de vechtkunsten alleen maar als vechttechnieken en negeren totaal de interne
aspecten.